maandag 11 mei 2009


vette pech (1) 


Het is toch al weer de derde nacht in korte tijd dat ik bij Kees z’n bed zit, terwijl hij zijn sigaretje aan het roken is. Weer een Kees, weer een roker, weer niet echt oud.

Kees is psycholoog en heeft vele vragen. Ook hij dus. Maar een voordeel van zijn beroep is, dat hij ze kan verwoorden.

Het lijkt wel als ik zo naast hem zit met zijn lange lichaam, 56 jaar jong, of ik de psycholoog ben. Hoewel: hij is de vragensteller, doen psychologen niet anders?

De eerste nacht heb ik op zijn vragen die meestal boeddhistisch getint waren zo eerlijk mogelijk geantwoord. Soms gingen die vragen tot op het bot. Zo voelde dat tenminste.

En hij waardeert het en heeft me toen na afloop van de sessie begeleid door een glimlach bedankt. Ik vertelde 

over hergeboorte, karma, de kracht van liefde en mededogen, de leraren: de Tibetaanse Lama’s, de Dalai Lama en mijn eigen Lama.

Ik vroeg hem of hij gelooft dat er meer is tussen hemel en aarde. Ja dus.

Hij vertelt me dat hij in dat kader bezig was met soefisme, maar kon tot zijn grote teleurstelling, geen leraar vinden.

Hij was naar Engeland gegaa

n, naar de schrijfster Doris Lessing, er staat een foto van haar op de plank onder de tv, maar zij wilde hem niet als leerling accepteren. Met als argument dat ze geen leraar van iemand kan zijn. En zo kan ik ook jouw leraar niet zijn, op zijn vraag: ‘Waar vind ik een leraar?’

Ik heb een cadeautje voor hem en geef hem het boekje “De kunst van het geluk” van de Dalai Lama. Een pocket uitgave. Ik vond het onlangs bij tweedehands boeken. Zelf heb ik het boek al een tijdje. Ik wist dat er iemand in het vizier zou komen aan wie ik het kan geven. En dat is nu dus. En ik zeg hem: ‘Het lag er al die tijd voor jou.’

Hij is er heel verguld mee en reikt naar zijn nachtkastje. Haalt er het boek “Het is wat het is” van Rumi te voorschijn. Een ander boekje dat hij vandaag heeft gekregen.

Fihi ma fihi, lees ik als ik het opensla. Ik herinner mij het weer. Want ik heb het ergens thuis. Vertel hem dat mijn vriendin Fifi heet. En dat we er vaak grapjes over maakten. Fifi ma fifi.

Hij wijst naar de foto’s op het kastje dat langs de wand staat. Foto’s van de schrijn van Rumi in Konya.

Fifi en ik zijn er geweest tijdens onze tocht door Turkije in 1989. Ik kan me de details van de schrijn  niet meer herinneren, maar we moeten hem gezien hebben. En ik vertel dat aan Kees.

Hij zegt dat hij ook naar Turkije had willen gaan, maar het is er nooit van gekomen.

Hij had het druk met zijn baan als interim hoofd. Dat waren jaren van grote stress en duurde veel langer dan gedacht. 

‘Maar u hebt toch mensen geholpen, al is het indirect.’

‘Ja, ja,’ is de aarzelende reactie. Duidelijk is dat hij het er niet naar zijn zin had. Wilde dichter bij het vuur zitten. Bij de mensen. En nu kan het niet meer.

En het was ook heel stresserend.

‘Kan er een verband bestaan met uw ziekte?’

Hij weet het niet: ‘Kan.’ En gaat er niet op door.


We hebben het over je ding doen. Maar hij weet nog steeds niet wat zijn ding is.

Mijn ding is helpen. Hij vindt het prachtig dat ik hem help.

‘Maar u helpt mij toch ook?’

Hij knikt.

Geven en nemen, het is eigenlijk hetzelfde. De ander de kans geven om te helpen.

De hulpvraag stellen is ook geven.

U helpt mij ook. Zoals u nu hier bent. 

En u bent hier voor uw familie. En voor mij. We steken er wat van op voor later als we zelf in die situatie komen. In feite is dat ook een soort je ding doen.

Maar ik snap het wel: eigenlijk wil hij gewoon naar huis, beter worden en daar dan zijn ding doen, wat dat ook moge zijn.

En ik kijk naar de leuke foto, genomen in de tuin van zijn vriendin, waar hij olijk op staat achter een terrastafel met een kruikje Terschellinger likeur in de hand geflankeerd door zijn zus en zijn twee broers.

En tot mijn verbazing zie ik Tibetaanse gebedsvlaggetjes hangen tussen de bomen op de achtergrond. Ik kijk nog eens goed of het echt wel zo is. Ja hoor, ik herken de volgorde van de kleuren: blauw, wit, rood, groen en geel.

Iets van zijn vriendin? Ik vraag het hem. Hij weet het niet.


 Alle chemo’s zijn op hem losgelaten. Er was zelfs een behandeling waarop 80% van de mensen goed reageert. Maar hij niet dus.

En toen had zijn dochter gereageerd met: ‘Jij hebt wel echt vette pech.’


In de ochtend ga ik nog even bij hem zitten. Als begeleiding van zijn ochtendsigaretje.

Hij vertelt me dat zijn vader met wie hij een goede band onderhield vorig jaar is overleden.

Wat familie betreft heeft hij dus een dochter, die in Amsterdam woont en studeert, dat is hier niet naast de deur. Verder heeft hij een zus en enkele broers. Dan ben je toch rijk?

‘Ja, waarom?’ vraagt hij.

Ik ben even perplex, voor mij is dat gewoon een vaststaand feit: ‘Ik weet het niet, dat is gewoon zo. Zei Rumi, de oude soefimeester niet ooit: HET IS

 WAT HET IS.

Waarop hij reageert met: ‘Het is de weg naar God.’

We praten over helpen. De hulpvraag stellen, dat dat al moeilijk genoeg is.

Er is een andere dokter in het spel en hij vraagt mij of ik die ook zou inschakelen.

Een gewetensvraag, daar trap ik niet in.

Hij denkt erover die dokter wel te roepen, als hij denkt hem nodig te hebben. Die dokter heeft een lijst van vragen en daar heeft hij even geen zin in.

Ik vraag hem waarom die in de picture is.

Vanwege de angsten.

‘Maar heeft u die dan?’

‘Niet meer als logisch in de situatie.’

Ja dat had ik al gedacht.

1 opmerking: